Arm en rijk …

In het Evangelie van zondag 10 november (32e zondag door het jaar) reikt Jezus ons een gelijkenis aan. Hij zit voor een offerkist. Rijken deponeren veel, maar het is – relatief gezien – niet veel wanneer men hun rijkdom in ogenschouw neemt. Er is ook een arme weduwe, die niet veel heeft, maar dát wat ze heeft weggeeft. Het is welbeschouwd – wederom relatief gezien – nauwelijks van waarde.  

Jezus draait ook hier de verhoudingen om. Niet de rijken blijken “rijk”, maar de arme weduwe, die alles weggaf waarvan ze leven moest.

Het tafereel mag ons aan het denken zetten. Hoeveel ben ik bereid te geven? Hierbij gaat het niet zozeer om materiële dingen (ook dat is welbeschouwd relatief), maar veeleer om de onderliggende houding waarmee we geven. Ja, hoe “zuinig” dan wel “gul” zijn we, als het gaat om de onbaatzuchtige liefde? Het Evangelie doet me denken aan een andere bekende passage:

“Alle volken zullen voor Hem bijeengebracht worden en Hij zal ze in twee groepen scheiden, zoals de herder een scheiding maakt tussen schapen en bokken.  De schapen zal Hij plaatsen aan zijn rechterhand, maar de bokken aan zijn linker.  Dan zal de Koning tot die aan zijn rechterhand zeggen: Komt, gezegenden van mijn Vader, en ontvangt het Rijk dat voor u gereed is vanaf de grondvesting der wereld.  Want Ik had honger en gij hebt Mij te eten gegeven. Ik had dorst en gij hebt Mij te drinken gegeven. Ik was vreemdeling en gij hebt Mij opgenomen,  Ik was naakt en gij hebt Mij gekleed, Ik was ziek en gij hebt Mij bezocht, Ik was in de gevangenis en gij hebt Mij bezocht.  Dan zullen de rechtvaardigen Hem antwoorden en zeggen: Heer, wanneer hebben wij U hongerig gezien en U te eten gegeven, of dorstig en U te drinken gegeven?  En wanneer zagen wij U als vreemdeling en hebben U opgenomen, of naakt en hebben U gekleed?  En wanneer zagen we U ziek of in de gevangenis en zijn U komen bezoeken?  De Koning zal hun ten antwoord geven: Voorwaar, Ik zeg u: al wat gij gedaan hebt voor een dezer geringsten van mijn broeders hebt gij voor Mij gedaan.” (Mt. 25 32-40)

Weet dan God blij is met elke gave van onze kant. Het voornaamste evenwel is onze liefde. Immers, de Heer wil liever barmhartigheid dan offers (Mt. 9,13).

 

           Pastoor C. Müller

Allerheiligen / Allerzielen

Ieder jaar staan we aan het begin van de maand november stil bij het leven na dit leven. Zo gedenken we op 1 november in onze kerk alle heiligen, d.w.z. al diegenen die thans bij God zijn. Naast de bekende heiligen dus ook de ontelbaar vele anderen die ons zijn voorgegaan. Zo hoop ik eens bij God al die dierbaren, die overleden zijn, daar te vinden waar het ware, volle eeuwige leven is. Allerheiligen betreft een Hoogfeest. Op die dag, zo vertellen ons mystici, gaan ieder jaar weer velen die overleden zijn, de hemel in.

Op 2 november staan we stil bij die ons ontvallen zijn, maar nog niet bij God. Ze rekenen op ons gebed en de H. Missen die we voor hun zielenheil opdragen.

Beide dagen zijn bij uitstek momenten in het jaar om stil te staan bij onze eigen vergankelijkheid en die van anderen. God nu wil dat we leven en niet alleen hier. Als zodanig is ons leven hier onlosmakelijk verbonden met dat andere, eeuwige leven, waarop wij ons hier op aarde moge voorbereiden. Memento mori - door te erkennen dat onze tijd op aarde beperkt is, worden we eraan herinnerd om ons te richten op wat er echt toe doet en om ons leven met een doel en betekenis te leven.

           Pastoor C. Müller

Rabboeni, maak dat ik zien kan!

Als kind speelden we vroeger vaker het spelletje: “Ik zie, ik zie wat jij niet ziet.” Daardoor leerde je anders te kijken naar je omgeving. Ja, wat ziet nu die ander, wat ik nog niet gezien heb? Het kan een klein detail zijn, of iets dat gelegen is achter iets anders. Daar kon je dan naar raden.

In het Evangelie van zondag 27 oktober 2024 (30e zondag door het jaar) spreekt het Evangelie over een schijnbare toevallige ontmoeting; een blinde bedelaar langs de weg roept naar Jezus. Omstanders snauwen hem toe te zwijgen. Maar de blinde begint daarop nog harder te roepen. Jezus geneest hem (“ga, uw geloof heeft u genezen”).

Wonderlijk eigenlijk, zij die konden zien, “zagen” het niet, maar de blinde “zag” het wel. Hij werd genezen. Hij liet zich niet ontmoedigen, maar gaf uiting aan zijn geloof en vertrouwen. De blinde Bartimeüs wil ook onze ogen openen. Ja, kijk toch verder, kijk dieper. Staar je niet blind op de zichtbare wereld, maar heb oog voor Jezus die ook thans verhuld aanwezig is, net als toen, terwijl  de omstanders het niet “zagen”, zoals zovelen in onze dagen.

           Pastoor C. Müller

Bereid om te dienen?

Een van de kernpunten van het katholieke geloof betreft de dienstbaarheid. Zijn we bereid te dienen? In het Evangelie van de 29e zondag door het jaar (20 oktober) houdt Jezus zijn leerlingen voor: “ Wie onder u groot wil worden moet dienaar van u zijn, en wie onder u de eerste wil zijn moet aller slaaf wezen, want ook de Mensenzoon is niet gekomen om gediend te worden, maar om te dienen en om zijn leven te geven als losprijs voor velen.”

Over dat dienen kan men veel zeggen. Van belang is onze grondhouding. Zijn we bereid tot dienen? Daaraan gaat eigenlijk een vraag vooraf: Heb je de ander lief? Immers, zonder liefde verwordt dienstbaarheid vaak een plicht. Mensen doen dan van alles, maar de juiste drijfveer ontbreekt. Als zodanig is de vraag of we dienstbaar willen zijn, een kwestie van wel of niet liefhebben. Ik denk in dit verband aan een ober in Medjugorje. In het restaurant waar we vaker eten, werken meerdere obers. Zij doen allen hun werk; zijn beleefd en correct, maar ze zijn niet zo goed als Ramon, die er vreugde aan beleefd als hij eten kan serveren. Hij doet dit steevast met een welgemeende glimlach. Hij heeft altijd goede zin. Als zodanig draagt hij veel bij aan de sfeer. Hij is er in zijn element, ook is hij weleens moe. Maar dat deert hem niet. Het welbevinden van zijn klanten vormt voor hem een drijfveer. Dat straalt hij uit.  En de klanten ervaren en waarderen dat.

Ja, ook wij mogen dienen en daarmee onze liefde tonen. Door het te doen, merk je gaandeweg dat het iets moois is, anderen te helpen, anderen te dienen, en daardoor ook de Heer, die dikwijls schuilgaat in de medemens, die iets van ons vraagt.

Pastoor C. Müller

Oktobermaand – Mariamaand

Niet alleen de maand mei staat in het teken van de Mariaverering. Ook tijdens de maand oktober nemen we tot haar onze toevlucht. Het is de rozenkransmaand bij uitstek. Als je er de kalender op naslaat, vindt men op 7 oktober het feest van Onze lieve Vrouw van de Rozenkrans. Dit feest wordt gevierd sinds de 16e eeuw en werd door Paus Pius de V ingesteld. Er werd op die dag een processie gehouden op het St. Pietersplein in Rome om Maria’s hulp in te roepen om de Ottomaanse invasie in Europa tegen te houden. Dat is toen ook gelukt.

In de volksdevotie neemt de Mariaverering een belangrijke plaats in. Veel katholieken richten zich tot Maria. Ook al hebben zij soms de Kerk de rug toegekeerd. Wellicht is er ook geen enkele devotie zo diep met mensen verbonden geweest als die van het rozenkransgebed. Het wordt ook wel genoemd “het brevier van eenvoudige mensen”. Een wonderlijk samengaan van geloof en traditie, verstand en emoties, hoofd en hart, individu en gemeenschap. En voor iedereen toegankelijk. De rozenkrans is een gebed dat niet direct moet worden begrepen door het gezond verstand. Je hoeft niet te begrijpen dat je zoveel keer “Ik bemin U” kunt zeggen tegen een God die je niet ziet. In de kerk van Velden bidden we door het jaar de rozenkrans gezamenlijk en wel op maandag- , donderdag- en vrijdagochtend na de ochtendmis; in de mei- en oktobermaand ook steeds vóór de H. Mis op zondagochtend en wel om 10.00 u.

Pastoor C. Müller