“Gij zult de Heer Uw God beminnen met heel uw hart (… )”
In het Evangelie van zondag 29 oktober (30e zondag door het jaar) vraagt een wetgeleerde aan Jezus: “Wat is voornaamste gebod in de Wet?” Met zijn antwoord vat Jezus de kern van ons geloof samen. Het gaat om de liefde tot God en de naaste (“Gij zult de Heer uw God beminnen met geheel uw hart, geheel uw ziel en geheel uw verstand. Dit is het eerste gebod. Het 2e gebod, daarmee gelijkwaardig, luidt: Gij zult uw naaste beminnen als uzelf. Aan deze 2 geboden hangt heel de Wet en de Profeten.”).
De liefde vormt het fundament, naast geloof en hoop. In de theologie spreekt men in dit verband over de 3 zgn. theologale (“goddelijke”) deugden; te weten geloof, hoop en liefde. Daarvan is de liefde het voornaamste, aldus de apostel Paulus in het zgn. Hooglied der liefde.
“Al spreek ik met de tongen van engelen en mensen: als ik de liefde niet heb, ben ik een galmend bekken of een schelle cimbaal. Al heb ik de gave der profetie, al ken ik alle geheimen en alle wetenschap, al heb ik het volmaakte geloof dat bergen verzet: als ik de liefde niet heb, ben ik niets. Al deel ik heel mijn bezit uit, al geef ik mijn lichaam prijs aan de vuurdood: als ik de liefde niet heb, baat het mij niets. De liefde is lankmoedig en goedertieren; de liefde is niet afgunstig, zij praalt niet, zij beeldt zich niets in. Zij geeft niet om de schone schijn, zij zoekt zichzelf niet, zij laat zich niet kwaad maken en rekent het kwade niet aan. Zij verheugt zich niet over onrecht, maar vindt haar vreugde in de waarheid. Alles verdraagt zij, alles gelooft zij, alles hoopt zij, alles duldt zij. De liefde vergaat nimmer. (…) Thans zien wij in een spiegel, onduidelijk, maar dan van aangezicht tot aangezicht. Thans ken ik slechts ten dele, maar dan zal ik ten volle kennen zoals ik zelf gekend ben. Nu echter blijven geloof, hoop en liefde, de grote drie; maar de liefde is de grootste.” (1 Kor. 13).
Pastoor C. Müller