Veertigdagentijd
Met aswoensdag (2 maart) begint de Vastentijd, indachtig de 40 dagen die Jezus in de woestijn verbleef. Tijdens die dagen at Hij niets. Aan dit verblijf gaat de doop van de Heer vooraf; vervuld van de H. Geest, werd Hij door diezelfde H. Geest naar de woestijn gevoerd. Het staat er niet terloops. Jezus’ leven wordt geleid. Zonder de H. Geest kun je Hem überhaupt niet verstaan. In de woestijn wordt Jezus door de duivel op de proef gesteld. Jezus nu doorziet de verleidingen. Het zijn er drie.
Allereerst wil de duivel Jezus paaien (“Als Gij de Zoon van God zijt, beveel dan aan die steen daar dat hij in brood verandert.”). Ja, laat maar zien wij jij bent. Jezus gaat er niet op in, maar reageert met: “De mens leeft niet van brood alleen.” We dienen verder te kijken dan enkel dit bestaan.
De 2e “bekoring” door de duivel raakt aan het verlangen van de mens om hier rijkdom en aanzien te verwerven. Jezus reactie luidt: “De Heer uw God zult gij aanbidden en Hem alleen dienen.” Al het aardse is immers vergankelijk. Ware rijkdom vindt men in aanbidding van God en in het dienstbaar zijn.
Tot slot stelt de duivel aan Jezus voor: “Als Gij de zoon van God zijt, werp U dan vanaf deze plaats naar beneden; want er staat geschreven: Aan zijn engelen zal Hij omtrent U het bevel geven U te beschermen en zij zullen U op de handen nemen”.
In dit voorstel herkennen we de hoogmoed van de duivel. Jezus’ antwoord luidt: “Er is gezegd: Gij zult de Heer uw God niet op de proef stellen.”
Beziet men deze confrontatie tussen de duivel en Jezus, dan valt op dat Jezus telkens de pogingen van de duivel om te verleiden, doorziet. In plaats van Zichzelf centraal te stellen (waartoe de duivel aanzet), stelt Jezus Zijn verhouding tot Zijn Vader voorop. Deze Evangelie-perikoop wil voor ons een richtsnoer zijn bij bekoringen, om te zien wat de duivel wil, nl. dat wij vooral aan onszelf denken. Jezus nu liet Zich niet “strikken”. Het verhaal mag ons helpen beter te onderscheiden, wanneer wij beproefd worden. Juist in deze Veertigdagentijd.
Pastoor C. Müller
Waar letten we op?
Binnenkort begint weer de vastentijd en wel op Aswoensdag (2 maart). Het is een tijd van voorbereiding op Pasen, het belangrijkste feest in onze kerk. Het Evangelie van zondag 27 februari (Lucas 6,39-45) geeft ons hiertoe een aanzet. Jezus heeft het over ons “zien”. Daarbij gebruikt Hij een treffend beeld, dat van de splinter en de balk in het oog van de ander, dan wel in die van onszelf. We menen vaak dat wijzelf zuiver zien en dat de ander het niet, dan wel minder goed ziet.
Jezus nu wijst ons erop dat we allereerst de balk uit ons eigen oog moeten halen. “Dan zul je scherp genoeg zien om de splinter te kunnen verwijderen uit het oog van uw broeder.”
Blijkbaar zijn we bijziend, geestelijk gesproken. Mogelijk omdat we onze eigen waarheid “zien” als dat wat juist is en waar. Maar is dat ook zo? Zijn we als mensen niet veelal subjectief (als het gaat om de ander, alsook onszelf) in plaats van objectief? Zo merken we bij de ander soms bepaalde dingen op, die we niet bij onszelf waarnemen. Wij mensen zijn vaak selectief “blind”, dan wel kort van memorie. Jezus nu wijst ons op het belang van een waarachtige zelfkennis. Hij die zichzelf kent, is veelal milder ten opzichte van de ander, dan hij die zichzelf nauwelijks kent.
Jezus maant ons daarbij niet te oordelen, noch te veroordelen. Want daarmee doe je de ander geen recht, noch goed. Al was het maar omdat die ander vaak even blind is als het gaat om zijn eigen onvolkomenheden, als wij zelf. Beter is het stil te staan bij de vraag: Wat is eigenlijk waar en juist en goed? Het is een vraag die hoort bij de Vastentijd, een tijd waarin we onszelf mogen beschouwen in het Licht van Gods Woord. Ja, wie weet, wat we allemaal nog zullen “ontdekken”?
Pastoor C. Müller
Bemint uw vijanden
Jezus kan van de mens heel wat vragen. Misschien is het daarom dat mensen soms terugdeinzen om Hem te benaderen, iets te vragen. Met name dan als mensen door gewetenswroeging worden gekweld. Voor Jezus is niets verborgen. Sommigen menen dat je eerst heilig moet zijn om Hem te bejegenen. Dat laatste is zeker niet waar. Jezus wist Zich omgeven door zondaars: “Ik ben niet gekomen om rechtvaardigen te roepen, maar zondaars” (Mt, 9,13).
Jezus evenwel laat niet na ons aan te zetten tot het goede. In het evangelie van zondag 20 februari (7e zondag door het jaar) spreekt Hij over de liefde tot de vijand: “Bemint uw vijanden” (Lucas 6, 27-38). Voorwaar niet zo eenvoudig, met name dan als die ander je gekwetst heeft en jou haat!
Jezus evenwel doet niets af aan de eisen van de liefde. Derhalve, laat uw liefde groter zijn, zodat de haat van de ander wordt geneutraliseerd. Een van de kenmerken van de haat is dat het anderen besmet. Haat is vaker wederzijds. Je doorbreekt die negatieve spiraal van de haat enkel door de liefde (het antigif bij uitstek) en door te vergeven. Daarom: “Wees barmhartig zoals uw Vader barmhartig is”. Maar ook: “Oordeelt niet”, en “veroordeelt niet”. Want ons kennen is stukwerk; ook onze zogeheten “zelfkennis”. Moge dan de liefde ook in u het laatste woord hebben.
Pastoor C. Müller
Zalig zij die …
In het Evangelie van zondag 13 februari 2022 (6e zondag door het jaar) spreekt Jezus hen zalig die arm zijn; die honger lijden; die wenen en die gehaat worden. De perikoop is ontleend aan Lucas 6. In de paralleltekst (zie Matteus 4) worden ook andere categorieën aangeduid. Aldaar wordt tevens gesproken over zachtmoedigen, barmhartigen, hen die vrede stichten; hen die vervolgd worden, alsmede de zuiveren van hart.
Jezus heeft oog voor hen die door de wereld vaak aan hun lot worden overgelaten, dan wel terzijde worden geschoven. Opmerkelijk is dat juist in onze tijd met name christenen worden gemarginaliseerd en/of vervolgd. Volgens de Stichting Open Doors lijden wereldwijd 360 miljoen christenen onder ‘zeer zware’ tot ‘extreme’ vervolging. Wereldwijd is de vervolging tot extreme hoogte gestegen: 1 op de 7 christenen kan zijn geloof niet in vrijheid beleven.
Voor het eerst sinds jaren staat Afghanistan op de eerste plaats in de Ranglijst Christenvervolging (welke 50 landen omvat). Het afgelopen jaar rukten de taliban op, de hoofdstad werd veroverd en veel inwoners ontvluchtten het land. Vrijheden voor Afghanen zijn verder ingeperkt. Voor christenen was er voor de komst van de taliban al geen enkele vorm van vrijheid. Alle Afghaanse christenen hebben een islamitische achtergrond. Zij houden hun nieuwe geloof geheim, omdat het als een grote schande wordt gezien je af te keren van de islam. Op bekering tot het christendom staat de doodstraf. De taliban controleren alles en iedereen, en maken jacht op christenen. Hierdoor is de kans groot dat hun geloof wordt ontdekt. Het is onmogelijk om openlijk als christen te leven in Afghanistan. Na de machtsovername van de taliban is het nog gevaarlijker voor christenen; streng islamitische regels worden ingevoerd en gehandhaafd. Christelijke bekeerlingen hebben geen andere keuze dan te gehoorzamen en een dubbelleven te leiden. Wordt hun geheim ontdekt? Dan is de kans groot dat ze door de islamitische familie en dorpsgenoten worden verstoten of gedood. Wie zich van de islam bekeert tot een ander geloof, krijgt het stempel ‘krankzinnig’. Regelmatig belanden christenen om die reden in een psychiatrische instelling. Open Doors roept christenen wereldwijd op om te bidden voor Afghaanse christenen. Men vraagt te bidden om Gods bescherming van alle Afghanen in deze uitzichtloze situatie. Voorts om te bidden voor toegang tot de vluchtelingenkampen; in de praktijk is dat niet makkelijk. Voedsel importeren in deze landen kost tijd en geduld door de bureaucratische processen. Tenslotte om te bidden voor wijsheid, vrede en leiding van God voor Afghaanse christenen. Hun leven loopt gevaar nu de taliban aan de macht zijn.
Pastoor C. Müller
“Wees niet bevreesd, voortaan zult ge mensen vangen.”
De lezingen van de 5e zondag door het jaar C -6 februari- gaan alle drie over “roeping”. Zo vertelt de apostel Paulus in de 2e lezing over zichzelf: “Het laatst van allen is Hij ook verschenen aan mij, de misgeboorte. Ja, ik ben de minste van de apostelen, niet waard apostel te heten, want ik heb Gods Kerk vervolgd. Maar door de genade van God ben ik wat ik ben en zijn genade aan mij is niet vergeefs geweest. Ik heb harder gewerkt dan alle anderen, niet ik, maar de genade van God met mij” (1. Korinthe 15).
In het Evangelie horen we hoe Jezus tot Simon zegt: “Vaar nu naar het diepe en gooi uw netten uit voor de vangst.” Simon antwoordde: “Meester, de hele nacht hebben we gezwoegd zonder iets te vangen; maar op uw woord zal ik de netten uitgooien.” Ze deden het en vingen zulk een massa vissen in hun netten dat deze dreigden te scheuren. Even later zegt Jezus tot Simon: “Wees niet bevreesd, voortaan zult ge mensen vangen.” Ze brachten de boten aan land en lieten alles achter om Hem te volgen.
Bezien we de levens van zowel Petrus (Simon), als dat van Paulus (voorheen Saulus), dan valt op dat hun roeping niet zozeer te maken heeft met mogelijke talenten, dan wel hun gebreken en zonden, maar allereerst met God zelf. Hij is die kiest, die roept. Het is als zodanig interessant te zien wie God roept. Het zijn noch de besten, noch de meest getalenteerden, maar veelal mensen met hun tekortkomingen. Blijkbaar ziet God verder dan wij; Hij ziet in ieder die Hij roept tal van mogelijkheden. God alleen kent de genaden die Hij zal uitdelen, alsook het verdere levenstraject van zowel Petrus als Paulus. Zij gaan hun weg met vallen en opstaan. Gaandeweg groeien ze in geloof en overgave, onverlet de moeilijkheden en beproevingen. God heiligt hen. Als zodanig betreft ieder mensenleven een avontuur. Ook wij weten niet wat ons te beurt zal vallen. God evenwel kent onze toekomst. Laten wij dan op weg gaan, en ons leven toevertrouwen aan de Heer, gelijk een Simon Petrus en een Paulus. Van een eenvoudige visser maakte de Heer de eerste Paus (Petrus), van een christenvervolger (Saulus) een van de grootste geloofsverkondigers in onze Kerk, die ontelbaar velen tot geloof heeft gebracht.
Pastoor C. Müller
“Als ik de liefde niet heb, baat het mij niets”
In onze tijd hebben velen het over liefde. Talloze liedjes gaan er over. We beseffen dat liefde wezenlijk is voor ons geluk, voor ons leven überhaupt. In de 2e lezing van de 4e zondag door het jaar (30 januari) spreekt de apostel Paulus er over in zijn eerste brief aan de Christenen van Korinthe (12,31-13,13). De betreffende tekst wordt vaker gekozen voor een huwelijksplechtigheid in de kerk. De apostel Paulus vat daarin samen waarom het gaat. Daarom dat ik de tekst hieronder integraal weergeef, ter overweging. Waar Paulus spreekt over “zij”, daar zou u uw eigen naam kunnen invullen. Hoe dan ook, de tekst laat iets zien van wat liefde vermag en van de mens eist …
“Broeders en zusters, Gij moet naar de hoogste gaven streven. Maar eerst wijs ik u een weg die verheven is boven alles. Al spreek ik met de tongen van engelen en mensen: als ik de liefde niet heb, ben ik een galmend bekken of een schelle cimbaal. Al heb ik de gave der profetie, al ken ik alle geheimen en alle wetenschap, al heb ik het volmaakte geloof dat bergen verzet: als ik de liefde niet heb, ben ik niets. Al deel ik heel mijn bezit uit, al geef ik mijn lichaam prijs aan de vuurdood: als ik de liefde niet heb, baat het mij niets. De liefde is lankmoedig en goedertieren; de liefde is niet afgunstig, zij praalt niet, zij beeldt zich niets in. Zij geeft niet om de schone schijn, zij zoekt zichzelf niet, zij laat zich niet kwaad maken en rekent het kwade niet aan. Zij verheugt zich niet over onrecht maar vindt haar vreugde in de waarheid. Alles verdraagt zij, alles gelooft zij, alles hoopt zij, alles duldt zij. De liefde vergaat nimmer. De gave der profetie zal verdwijnen, tongen zullen verstommen, de kennis zal een einde nemen. Want ons kennen is stukwerk en stukwerk ons profeteren. Maar wanneer het volmaakte komt heeft het onvolmaakte afgedaan. Toen ik een kind was, sprak ik als een kind, voelde ik als een kind, dacht ik als een kind; en nu ik man geworden ben, heb ik het kinderlijke afgelegd. Thans zien wij in een spiegel, onduidelijk, maar dan van aangezicht tot aangezicht. Thans ken ik slechts ten dele, maar dan zal ik ten volle kennen zoals God mij kent. Nu echter blijven geloof, hoop en liefde, de grote drie; maar de liefde is de grootste.”
Pastoor C. Müller
Onze Kerk, één lichaam met vele leden
In de 2e lezing van de 3e zondag door het jaar (23 jan.) spreekt de apostel Paulus over de samenhang die bestaat tussen de ledematen en de zintuigen enerzijds en het lichaam anderzijds.
Paulus schrijft dat het oog niet tot de hand kan zeggen, ik heb je niet nodig. Evenmin kan het hoofd dit zeggen tot de voeten. Het beeld van het lichaam en haar delen verwijst naar het mysterie van het Lichaam van Christus, de Kerk, waarbij we vele “ledematen” kunnen onderscheiden. Als Christus het Hoofd is, dan vormen wij de handen en voeten van de Heer. Het is van belang dat we die organische eenheid steeds beschouwen in haar geheel. De kerk is gelijk een moeder, die zorgt draagt voor haar kinderen. Ze bestaat dankzij Jezus Christus, die Zich voor haar overgeleverd heeft. Ze groeit dankzij de H. Geest die haar bestuurt en leidt.
Feitelijk maken we als gedoopten allen deel uit van die ene kerk. Jezus is nog steeds de wijnstok en wij de ranken. In de mate dat we met Hem verbonden zijn, zal ook ons leven in geestelijke zin vrucht dragen. Laten we dan met elkaar verbonden blijven. Juist nu, indachtig Jezus’ woorden: “Ik ben de wijnstok en jullie zijn de ranken. Alleen wie met Mij verbonden blijft - zoals Ik met hem - draagt veel vruchten, want los van Mij kunnen jullie niets.” (Johannes 15,1-8)
Pastoor C. Müller